Op de zogenoemde hucht van Puiflijk waren veel achterhuizen van kleine gemengde boerderijtjes. De achterhuizen werden gebruikt voor de stalling van kleine hoeveelheden vee en in de zomerperiode werden ze gebruikt om tabaksbladen van geoogst tabak te drogen.
De boerderijen hadden voor het drogen van tabak speciale droogschuren in gebruik. Deze schuren hadden luikengevels die gemaakt waren voor het drogen van het tabak. De luiken werden geopend bij drogend weer en gesloten bij nat weer.
In de winter, als het vee in het achterhuis werd gestald, werden deze luiken gesloten en bij erg koude weersomstandigheden werden de naden die tussen de ruwe planken aanwezig waren dichtgesmeerd met een mengsel van klei, zand en koeienstront. Hierdoor was de gevel tochtvrij voor het vee en mensen die achter deze gevel leefden in de winter. In het voorjaar werden deze luiken open gemaakt, de smeersels voor de afdichting afgekrapt en bij droog weer in een mengsel carboleum en koolteer zet. Daarna was deze gevel van juli t/m oktober weer geschikt voor de ventilatie voor het drogen van de tabaksbladeren die op houten spijlen in een systeem van de vakken werden gehangen.
De tabaksteelt was van 1800 tot 1955 een belangrijke bron van inkomsten in het dorp Puiflijk van de kleine boeren met een beperkte hoeveelheid grond. De droogschuren en luikengevels zijn allen verdwenen omdat deze gebouwen van een materiaal waren dat weinig duurzaam was en door verbouwing of aanpassing van de nieuwe functie van het achterhuis. Een stuk van de topgevel van een schuur in Puiflijk heeft nog een luikengevel, gemaakt voor het drogen van tabak.